Op de hoogte gebracht
Inleiding met het oog op 40-jarig ambtsjubileum en overdenking op de 2e zondag in de 40-dagentijd (Reminiscere – Gedenkt) 16 maart 2025 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Exodus 34: 27-35 en Lukas 9: 28-37.
Op de hoogte gebracht
Ik vind het bijzonder om vandaag samen met u even stil te mogen staan bij het feit, dat het morgen precies 40 jaar geleden is, dat ik hier als predikant bevestigd werd en verbonden aan deze gemeente. Dat ik daartoe deze zondag mocht inplannen in het preekrooster, daarvoor wil ik de preekvoorziener en kerkenraad oprecht bedanken!
Dat deze zondag juist in de 40-dagentijd valt is op zich niet zo bijzonder, maar dat het juist de 2e zondag in die periode is vind ik wel heel treffend, omdat deze zondag volgens de traditie de naam ‘Reminiscere’ draagt en dat betekent ‘Gedenkt’. Hoewel in die benaming andere aspecten een rol spelen vind ik het toch meer dan toevallig, dat wij juist vandaag deze ‘gedenk’-naam in de schoot geworpen krijgen.
En dat geldt eigenlijk ook voor de lezingen, die ons vandaag vanuit het leesrooster aangereikt worden. Zoals we straks zullen horen komt daarin het getal 40 voor. Dat is toch een bijzondere toevalligheid, niet?
Ik denk, dat er in de achterliggende 40 jaar veel veranderd is in Heusden – op allerlei gebied, maar ook kerkelijk en liturgisch. Het zijn soms maar details, maar toen ik hier kwam was alles zwart/wit: ik droeg een zwarte toga en op de avondmaalstafel hing iedere zondag een wit antependium. Er is intussen wat meer kleur en afwisseling in gekomen. Ik had nog geen dak of klankbord boven mijn hoofd; er was nog geen koororgel en geen vleugel en de muren waren nog grijs, gespikkeld en vochtig. In 1985 zat u nog op harde houten banken, nu zit u allemaal op pluche. Er was geen Paaskaars, geen beamer, geen koffie in de kerk e.d.
Ook de liedkeuze is gevarieerder: toen ik hier begon moest steevast met een Psalm begonnen worden (heb ik vandaag ook gedaan trouwens) en het lezen van de Tien Geboden was ook een vaste prik. Die komen vandaag overigens ook ter sprake. Een nieuwigheid die ik invoerde was het zingen van een gezongen Amen na de zegen – met een lied. Vandaag zingen we dat lied nog eens na de zegen, als een herinnering aan toen.
Als ik terugdenk aan de dag van bevestiging en intrede dan moet ik toegeven, dat ik nog maar een broekie van 31 jaar oud was (zo vind ik nu, toen niet, hoor!). Al onze kinderen zijn inmiddels ouder dan ik toen was.
Ik zou willen vragen: wie kan zich die dag nog herinneren en wie waren er bij toen? (vingers omhoog – ja ik zie vooral veel vingers omhoog - daarboven!). Op mijn intredepreek had ik natuurlijk mijn uiterste best gedaan. Het ging over het woord van Jezus: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt’. Hij is afgedrukt in het groene boekje ‘Eerstelingen’ en u kunt zelf nalezen, hoe dat inderdaad nog echt een ‘groene’ preek was. Ik weet niet of ik het nu beter doe, maar i.i.g. wel anders. Het is net als met broodbakken, dat ik nu sinds een paar jaar doe: de eerste broden waren of niet gaar of te snel uitgedroogd, echt lekker waren ze meestal niet, maar die ik momenteel bak zijn een stuk beter te pruimen, moet ik zeggen, voller van smaak en voeding, niet zo droog, denk ik. In ieder geval moet dit nog wel gezegd worden: een goed brood en een goede preek mogen best een beetje stevig zijn, geen slappe hap, maar beide moeten zeker ook wel luchtig zijn.
Nu maar over tot de orde van de dienst!
Het verhaal van de verheerlijking op de berg – ook wel de transfiguratie genoemd – zou ik willen herleiden tot deze gedachte: wie het hogerop zoekt vindt soortgenoten en gesprekspartners. En: wie het hogerop zoekt van hem of haar straalt iets uit, dat zijn weerslag op anderen heeft. Zo iemand is een baken van licht en van hoop
Het is natuurlijk op het eerste gehoor een vreemd verhaal, onwerkelijk zoals wij dan zeggen. De evangelist weet dat ook wel en er zijn twee aanwijzingen, die dat al aangeven.
Allereerst zegt hij dat het op de 8e dag plaats vindt. Als de tijd zich in cycli van 7 voltrekt dan staat de 8e dag daarbuiten. Het is om aan te duiden, dat het buiten de tijd plaatsvindt, eraan voorbij. ‘Beyond Your Dreams’ zou je bijna zeggen. Het is iets wat wij aanduiden met het begrip eeuwigheid zonder precies te weten wat dat is. Maar het overtreft en overstijgt het gewone en het tijdelijke.
En de andere aanwijzing staat helemaal aan het eind: ‘en zij vertelden er niemand iets over’ – en dat komt vooral, omdat ze er geen woorden voor hadden. Of omdat ze wisten, dat iedereen zou denken dat zij gedroomd hadden, maar het ging verder dan dat!
Jezus zoekt het hogerop met het oog op zijn heengaan, met het oog op zijn weg die hij zou voltooien in Jeruzalem. Zijn exodus, zijn uittocht, zijn weg van neergang en opgang. Hij zoekt richting en bemoediging. En hij zoekt dat in het gebed, in gesprek met zijn Vader –
En terwijl hij met die vraag worstelt verschijnen hem twee figuren uit de Oudheid, uit lang vervlogen tijden, twee mensen van voorbij, maar springlevend staan zij daar in hemelse luister! En zij raken met elkaar in gesprek. Ik denk, dat zij Jezus goede raad geven, als twee coaches staan ze naast hem en zij delen ervaringen uit: ‘Zo verging het mij, toen ik op wilde komen voor God en zijn gerechtigheid…je zult het zien en beleven: het zal jou net zo vergaan!’
Elia zegt: ‘Ik nam het op tegen koning Achab, die alles naar zich toe wilde halen. Als een autocraat trad hij op, zelfs de wijngaard van zijn buurman moest nog bij zijn stuk land getrokken worden’. Zo iemand, u herkent dat soort figuren wel. ‘En ik’, zei Elia, ‘ik kwam op voor die arme man en ik verzette me in Gods naam tegen die agressieve politiek. Maar natuurlijk luisterde de autocraat niet. Hij wilde mij uit de weg ruimen, want tegenspraak dulden dat soort figuren niet.
En ik trad ook op tegen de Baälsdienst’, vervolgt Elia – ‘dat was zo’n H3-god, een god van halen, hebben en houden, van materiele welvaart en een verzekerd bestaan, van het grote geld en het materialisme. Op de berg Karmel heb ik laten zien, dat hun god een flutgod was, die niks voor elkaar kreeg, maar de God van het verbond liet van zich horen en bewees zichzelf als de enige en ware’.
‘Toch moest ik later erkennen’, zegt Elia, ‘dat dit spektakelstuk een verkeerd beeld van God opriep. Ook die brute slachtpartij, die toen plaatsvond, heeft een smet op de Naam van God geworpen. Daar kwam ik achter toen ik na 40 dagen door de woestijn te hebben gelopen bij de berg Horeb aankwam. Er vonden daar toen allerlei spectaculaire natuurverschijnselen plaats, die mij deden denken aan wat er op die andere berg gebeurd was. Maar God ontdekte ik er niet in. Het was veel kabaal, maar geen God te zien. Pas toen het uiteindelijk heel stil werd en ik de wind zachtjes hoorde suizen in mijn oren, pas toen bemerkte ik iets van de liefdevolle overmacht van God, die een streep zette door al mijn gedram en mijn alles willen bewijzen. Ik moest de hand op de mond doen, ik moest leren, dat God eerder hoorbaar is in gefluister dan in gebral’. “Als de koelte om ons staat, en een zacht suizen ons vervult, weten wij dat Gij komen zult, en wij omwinden het gelaat” (LB 892: 4).
Mozes zei: ‘Ik heb er niet zoveel aan toe te voegen, want precies zo moest ik ontdekken, dat God zich niet met geweld een weg door de wereld baant, maar door liefde, aandacht en compassie. En dat alles is dan samengevat in die twee stenen tafelen, waarop de tien geboden staan. Die kent zo zachtjes aan iedereen wel, maar ik merk wel, dat er een groot verschil is tussen ‘kennen’ en ‘doen’’.
Zo stonden ze daar te praten, een topgesprek, een overleg op hoog niveau, waar Jezus een hogere opleiding kreeg in de wegen van God.
Over de betekenis van de Tien Geboden wil ik nog twee dingen zeggen: allereerst, dat zij bedoeld zijn voor jezelf, niet om anderen de maat mee te nemen. Daarover gaat het volgende verhaaltje:
Een man stapt naar zijn rabbijn en zegt: iemand heeft mijn horloge gestolen. Hoe vind ik de dief? Kom naar de synagoge, zegt de rabbijn, en als ik de Tien Geboden lees en ik kom bij het 8e gebod: ‘je zult niet stelen’, dan moet je iedereen in de synagoge zo strak mogelijk aankijken. Wie een kleur krijgt die heeft het op zijn geweten. Zo gezegd, zo gedaan. Na een tijdje ontmoeten de rabbijn en de man elkaar en hij vertelt, dat hij zijn horloge weer terug heeft. Zie je wel, een goed advies, hè?, zegt de rabbijn. Nou, zegt de man, het zat eigenlijk anders, want toen u bij het 7e gebod kwam: je zult geen overspel plegen, herinnerde ik mij dat ik mijn horloge had laten liggen bij mw. Cohen.
Het tweede wat ik wil zeggen gaat over de twee tafelen of tabletten. Die worden altijd afgebeeld zoals op de voorkant van uw liturgie. In dit geval zelfs met Romeinse cijfers er op, dat is wel heel anachronistisch, maar dat terzijde. Het zijn duidelijk twee verschillende eenheden: je hebt het ene en het andere.
Maar nu kijken we nog even naar een schilderij van Rembrandt: Als een soort spandoek houdt hij één tablet omhoog en daarop is te lezen – in Hebreeuwse letters – gij zult niet doden, geen overspel, diefstal enz. Waar is de andere tafel over de liefde tot God gebleven? Ik denk, dat die aan de andere kant is afgedrukt, die kunnen wij niet zien. De liefde tot de naaste en de liefde tot God zijn eigenlijk twee kanten van dezelfde zaak. Dat is natuurlijk mijn interpretatie van wat ik zie op dit schilderij van Rembrandt. Je kunt ook andere invalshoeken inbrengen, zoals ‘hij tilt er zwaar aan’ of ‘het gaat hem boven zijn macht’
En de leerlingen? En wij? Het is te gênant voor woorden, maar toch echt waar: zij liggen te slapen. Het gaat hun boven de pet – in de vele voorstellingen hierover zie je dat steeds terug: zij zien niet eens wat er op de berg gebeurt! Dat is een werkelijkheid die wij allemaal wel herkennen. Het raakt ons vaak niet, wij slapen er doorheen en verslapen onze dag en tijd.
Daarom komt er nog een extra stem bij – het is om het geheel af te ronden en samen te vatten: ‘Dit is Mijn Zoon, dit is nu echt een man naar mijn hart – luister naar Hem en volg Hem na, zoveel in uw vermogen is’.
Hoe zal ik het allemaal samenvatten? Wat zegt u straks bij de koffie, hier of thuis? Misschien dit: ‘Wij zijn weer op de hoogte gebracht!’
Kyrie en Gloria
Preek gehouden in de Oude Kerk op de 13e zondag van de zomer 16 september 2018 n.a.v. Markus 9: 14-28
Kyrië en Gloria
Om wat dichter bij het evangelieverhaal van vanmorgen te komen, nodig ik u uit om eerst even aandachtig te kijken naar dit schilderij van Rafaël, dat hij gemaakt heeft vóór zijn dood in 1520.
Op het eerste gezicht is het misschien een vol en verwarrend tafereel, een veelheid van mensen en gedrapeerde gewaden, er wordt naar boven en naar voren gewezen. Maar het meest opvallende is wel het lichte bovengedeelte en het donkere ondergedeelte van dit schilderij.
Vanmorgen hebben wij alleen het evangeliegedeelte gelezen, dat afgebeeld wordt in dat onderste deel: dat de leerlingen van Jezus niet in staat waren geweest om die jongen te helpen, die door zijn vader was meegenomen.
Die vader en die jongen zien we rechts onderin afgebeeld. De vader moet de jongen goed vasthouden, anders zou hij op de grond vallen. Je ziet de jongen verward en chaotisch met z’n armen zwaaien en zijn ogen rollen in zijn hoofd: hij heeft de blik omhoog gericht, maar hij ziet waarschijnlijk niks.
Hij is bezeten door een demon: de jongen is zichzelf niet, maar wordt bezeten door machten, die sterker zijn dan hijzelf. Ons wereldbeeld ziet er sinds enkele eeuwen wat anders uit en wij benoemen dit soort kwellingen en ziekten anders; we spreken misschien eerder van een psychose of van epilepsie, maar voor de vader en het kind maakt dat allemaal niet zoveel uit. Zij lijden onder iets ongrijpbaars en het maakt het leven zwaar en bijna ondraaglijk. Zij zoeken hulp.
Rafaël laat ook de moeder meekomen. Die wordt in het evangelie niet genoemd, maar voor de schilder is het zonneklaar, dat de moeder evenzeer begaan is met het lot van haar kind als de vader. Het lijkt wel of zij met twee handen naar haar kind wijst. Zie je het wel, hoe erg hij er aan toe is?
En ook zijn zusje is er bij, vlak naast haar vader. Ziekte in een gezin treft alle leden: als één lid lijdt lijden allen!
Het onderste deel van het tafereel is heel herkenbaar: het is onze dagelijkse ervaring. Het is ons leven ten voeten uit. Kijk naar de radeloosheid van de vader, het lijden van de jongen, de machteloosheid van de leerlingen van Jezus. Zie de wanhoop en de zoektocht naar oplossingen. Er is ook nog iemand, die in de Bijbel bladert – misschien is daar een aanwijzing te vinden, die soelaas biedt?
Het is donker daar aan de onderkant van het schilderij. Het is eigenlijk een typering van onze wereld. In de liturgie van de zondagse eredienst proberen we deze donkerte onder woorden te brengen in ons Kyrië-gebed, een roep om ontferming. Heer, zie ons hier worstelen met demonen, met het kwaad, met het onverklaarbare, met het ongerijmde, met het verdrietige, het lijden, de dood. En zie, hoe machteloos wij zijn – ja, we kunnen wel wat en misschien kunnen wij meer dan zij toen, maar er is toch altijd een grens.
Maar het mooie en bijzondere is, dat Jezus die grens overschrijdt en ook ons aanspoort om die grens te passeren. De grens van het onmogelijke naar het mogelijke, de grens van het zien naar het geloven. Jezus spoort de vader aan te geloven.
En Jezus wijst omhoog. Daar zien we een tafereel in het licht. En dat verbeeldt precies het verhaal, dat voorafgaat aan wat wij vanmorgen gelezen hebben. Het evangelie namelijk van de 2e zondag in de veertigdagentijd, dat wel genoemd wordt ‘de verheerlijking op de berg’ of ‘de transfiguratie’, zoals dit schilderij genoemd wordt d.i. de gedaanteverandering van Jezus op de berg, zijn ontmoeting met Mozes en Elia.
Eén en al licht en verheffing. Zij zijn daar niet meer met hun beide benen op de grond. Het gaat onze verbeelding en ervaring te boven. Wat daar plaats vindt is eigenlijk niet van deze wereld. Het overstijgt ons denken en overtreft onze mogelijkheden. Zij zijn daar in een ander weten, het lijden voorbij.
De drie leerlingen, die Jezus de berg op had meegenomen zijn wel aanwezig, maar toch eigenlijk ook niet. Zij proberen er iets van op te vangen, maar zij kijken de verkeerde kant op of het licht is te overweldigend voor hen. Zij kunnen het niet bevatten, het gaat boven hun pet, zoals het ook boven die van ons gaat.
Kijk eens, hoe Jezus daar figureert in het midden, te midden van Mozes en Elia, die grote leiders van weleer, het lijden nu te boven. Maar Jezus moet die weg nog gaan, maar toch, hier is hij het even te boven. Zo zal het worden, zo zal Hij worden en wij met Hem! In de gloria!
Ja, zo zou ik dat bovenstuk willen noemen: in de gloria. Beneden is ‘kyrie eleison’, maar boven is de ‘gloria’, de overwinning op het lijden, het te boven komen van de misère – niet als een ‘escape’, een eraan ontsnappen willen, maar echt als een erdoorheen gaan en het te boven komen,…want kijk eens goed naar de Jezus-gestalte in het midden. Hij ziet er uit als de gekruisigde, de tekenen van zijn lijden en dood draagt hij met zich mee. Hij ontsnapt niet aan onze werkelijkheid, maar Hij gaat er onderdoor en Hij komt het te boven.
En dan staat Hij daar ineens tegenover die vader en hij is met ontferming bewogen en wil niet liever dan die jongen helpen en bevrijden.
‘Geloof me’, zegt Jezus. En die vader zegt: ‘Ja, ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp’.
Die vader denkt misschien: wat moet ik geloven dan? Geloven? Wat bedoelt u eigenlijk? Moet ik geloven in God, maar wie is dat? Moet ik geloven, dat de aarde in zes dagen is geschapen? Moet ik geloven, dat U uit de maagd Maria geboren bent? Moet ik geloven in het eeuwige leven? Moet ik geloven, dat de bijbel van kaft tot kaft waar is?
Mijn geloof, ach wat is dat eigenlijk? Als ik zeg, dat ik geloof, geloof ik het al niet meer en als ik zeg, dat ik niet geloof begin ik daar aan te twijfelen. Help, ik geloof, geloof ik!
Maar wat er ook gebeurt en of het ergens op uitloopt of niet, ik zeg mét die vader: “Ik ga er voor! God zegene de greep!!”
Wie zo in het leven staat en open staat voor de mogelijkheden, die God ons geeft, leeft in een wereld vol wonderen.